Den Haag – De oorzaak van het onvrijwillige vertrek van een wethouder ligt vaak bij een verstoorde relatie tussen de wethouder en zijn omgeving. Achter het politieke conflict gaan vaak persoonlijke conflicten schuil. Dat blijkt uit onderzoek naar de vertrekredenen van voortijdig, onvrijwillig teruggetreden wethouders in de bestuursperiode 2006 – 2010. Het onderzoek is verricht door onderzoeksbureau BMC in opdracht van het ministerie van Binnenlandse Zaken en Koninkrijksrelaties. Aanleiding was de stijging van het aantal voortijdig vertrekkende wethouders.
Bij de verstoorde relatie kan het gaan om de relatie met bijvoorbeeld de gemeenteraad of met andere wethouders. Soms ook is men ‘uitgekeken’ op de wethouder. Dat laatste doet zich veelal voor als de wethouder in zijn tweede of derde termijn zit.
Voor wethouders is het belangrijk om de eigen positie voldoende in het oog te houden. Daarvoor is een goede relatie met de raad onontbeerlijk. Het aangaan van de dialoog en het bieden van voldoende beleidsruimte zijn voorbeelden van instrumenten waarvan de wethouder zich kan bedienen om de eigen houdbaarheid te verlengen. Ook is het belangrijk dat de wethouder met de andere collegeleden een hecht team vormt. Daarnaast moet de wethouder ook in staat zijn om gecompliceerde klussen tot een goed einde te brengen. Hieruit blijkt dat het wethouderschap zich in de loop van de tijd heeft ontwikkeld tot een echte professie.
Wethouders zijn niet altijd voldoende toegerust om aan alle uitdagingen van dit vak het hoofd te kunnen bieden. Zo komt er vaak een voortijdig, onvrijwillig eind aan deze, over algemeen als aantrekkelijk ervaren, functie. Voor de continuïteit van openbaar bestuur zijn teveel wisselingen onwenselijk. Meer ondersteuning zou de wethouders kunnen helpen om langer aan te kunnen blijven. Later dit jaar zal BZK, in samenwerking met andere partijen, de implicaties van dit rapport vertalen in concrete acties.
Foto – Archief Persbureau Meter