Amsterdam – De Olympische Spelen 2028 kunnen zowel rond Amsterdam als rond Rotterdam worden georganiseerd. Andere varianten, zoals Randstadspelen, hebben niet de voorkeur. 17 jaar voordat de Spelen plaatsvinden, zijn de onzekerheden zo groot dat over kosten en baten slechts een indicatie te geven is. Dit blijkt uit onderzoeken die het kabinet heeft laten uitvoeren en die vandaag door minister Edith Schippers (VWS) en minister Melanie Schultz van Haegen (IenM) aan de Tweede Kamer zijn aangeboden.
Of Nederland in de race gaat voor de Olympische Spelen en de Paralympische Spelen van 2028 wordt in 2016 besloten door de betrokken kandidaatstad, NOC*NSF en het Rijk (het volgende kabinet). Tot dat moment wordt kennis en informatie verzameld om een optimale afweging te kunnen maken. Onderdeel daarvan zijn de vandaag gepubliceerde studie naar de Olympische Hoofdstructuur (OHS) en de verkenning naar de maatschappelijke kosten en baten (VMKB).
Uit de studies blijkt dat de Olympische Spelen zowel rond Amsterdam als rond Rotterdam mogelijk zijn. Rond één van beide steden kan de zogeheten Big5 geconcentreerd worden: Olympisch Stadion, -dorp, -zwembad, -sporthal en perscentrum. Maar beide steden hebben niet het schaalniveau om alle andere benodigde faciliteiten en voorzieningen ook zelf te huisvesten. Wedstrijd- en trainingslocaties, horeca, hotels en allerlei andere voorzieningen door het hele land zullen daarom moeten worden benut. Als Nederland de Olympische Spelen gaat organiseren, is heel het land daarbij betrokken en kan het voor heel Nederland meerwaarde hebben.
De verkenning naar de maatschappelijke kosten en baten laat zien welke complexe (economische) aspecten een rol spelen bij het organiseren van de Olympische Spelen. Duidelijk is dat het – zo’n 17 jaar voor de Spelen – nog niet mogelijk is om alle kosten en baten te benoemen en te berekenen.
Directe kosten zijn onder andere de benodigde investeringen voor Olympische voorzieningen, infrastructuur, technologie en veiligheid. Directe baten zijn onder meer: toerisme, ticketverkoop, uitzendrechten en sponsorprogramma’s. Daarnaast zijn er vooral ook onzekerheden en schattingen, zoals posten die nu nog niet in geld uitgedrukt kunnen worden. Het kan hierbij bijvoorbeeld gaan om het versterken van het internationale imago van Nederland en de naamgevende stad, en het verbeteren van de sportparticipatie en de volksgezondheid. Ook geldt dat in de landen waar in een vroeg stadium over de organisatie van de Spelen is nagedacht, er betere maatschappelijke-economische resultaten kunnen worden bereikt.
Ondanks alle onzekerheden en het vroegtijdige stadium is een eerste berekening gemaakt van de kosten en baten van de verschillende varianten. Daaruit komt in deze fase een negatief saldo, maar de studie laat ook zien dat het goed mogelijk is om de Olympische Spelen in Nederland zo te organiseren dat sprake zal zijn van een positieve maatschappelijk-economische waarde. Met het rekenmodel dat in deze verkennende studie is ontwikkeld, kunnen kosten en baten voortdurend worden geëvalueerd. Tot 2016 wordt er doorgerekend om een steeds realistischer inzicht te krijgen, zodat dan een gefundeerd besluit genomen kan worden over wel of geen Nederlands bid.
De studie naar de Olympische Hoofdstructuur is uitgevoerd door DHV in samenwerking met MUST; de verkenning naar de maatschappelijke kosten en baten is uitgevoerd door Rebel en Arup.
Foto – Archief Persbureau Meter